Uitlatingen commissaris tijdens ledenraadvergadering niet onrechtmatig

27-02-2019 | governance, rechtspraak | 0 Reacties

De voorzitter van de raad van commissarissen van een beursgenoteerde onderneming heeft tijdens de ledenraadvergadering (negatieve) uitlatingen gedaan over een kandidaat-bestuurder. Deze uitlatingen zijn uiteindelijk in de media terecht gekomen. De kandidaat-bestuurder wilt dat deze uitlatingen worden gerectificeerd en dat de voorzitter zich verder dient te onthouden van (onjuiste en negatieve) uitlatingen.

Feiten
Een voormalig profvoetballer stelde zich kandidaat voor de functie van algemeen directeur van Ajax. De Raad van Commissarissen (hierna: “RvC”) besloot niet tot benoeming over te gaan. Tijdens een vergadering met vertegenwoordigers van aandeelhouder “Vereniging Ajax” op 20 november 2011, de “ledenraadvergadering”, heeft de voormalig voorzitter (hierna: “voorzitter”) deze beslissing toegelicht. Bij toetreding tot de ledenraadvergadering dienen de leden een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen. Desondanks is er heimelijk een geluidopname gemaakt en zijn enkele uitlatingen van de voorzitter in de media terecht gekomen.

Deze gang van zaken was voor de toenmalige kandidaat-bestuurder voldoende om de voorzitter aan te spreken en rectificatie van diens uitlatingen, onthouding van verdere mededelingen en een schadevergoeding te vorderen. Volgens de kandidaat-bestuurder waren de uitlatingen van de voorzitter onrechtmatig. De voorzitter zou namelijk gezegd of gesuggereerd hebben dat de kandidaat-bestuurder betrokken was bij omkooppraktijken. Volgens de kandidaat-bestuurder vormden die uitlatingen een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en werd zijn recht op een goede naam aangetast.

Beoordeling (on)rechtmatige uitlatingen
De rechtbank dient te beoordelen of de uitlatingen onrechtmatig zijn en of sprake is van een publicatie in de zin van artikel 167 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, waarop de vordering tot rectificatie is gebaseerd. De term “publicatie” moet bij de beoordeling ruim worden uitgelegd. Het is bijvoorbeeld niet vereist dat de publicatie in de media is gedaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat in deze zaak juist geen sprake was van een publicatie wegens het besloten karakter van de ledenraadvergadering. Volgens de rechtbank is hierbij van belang dat in de setting waarin de uitlatingen zijn gedaan, sprake is van een beperkte kring van personen die een geheimhoudingsverklaring hebben moeten ondertekenen. In deze verklaring is (onder andere) vermeld dat alle maatregelen worden genomen om te voorkomen dat informatie wordt gelekt, dat enkel de voorzitter naar buiten toe treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. Dat de uitlatingen uiteindelijk tóch in de media terecht zijn gekomen – en dat een of meer leden zich derhalve niet aan de geheimhoudingsverklaring heeft of hebben gehouden – doet niets af aan het feit dat nog steeds sprake is van een besloten karakter. Daarnaast zijn de uitlatingen op zichzelf volgens de rechtbank niet onrechtmatig. De uitlatingen betreffen namelijk antwoorden op vragen die gesteld zijn in de vergadering, die de voorzitter in zijn hoedanigheid als voorzitter juist moest beantwoorden. De uitlatingen verwijzen daarbij enkel naar verdenkingen en bevatten geen beschuldigingen. De kandidaat-bestuurder laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep.

De kandidaat-bestuurder stelt namelijk dat de uitlatingen wel onrechtmatig zijn, dat sprake is van een publicatie en dat eveneens de schending van de geheimhoudingsverplichting de voorzitter niet kan worden tegengeworpen. De vrijheid van meningsuiting staat in deze zaak derhalve tegenover het recht op privacy en de bescherming van de goede naam. Het hof verwijst omtrent deze belangenafweging naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad waarin werd bepaald dat het van de omstandigheden van het geval afhangt welk belang zwaarder moet wegen. Het hof komt ten eerste eveneens tot de conclusie dat geen sprake is van een publicatie in de zin van artikel 167 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Groot belang wordt daarbij toegekend aan het besloten karakter van de vergadering waarin de uitlatingen zijn gedaan. Voorts kan er niet van worden uitgegaan dat het de bedoeling was van de voorzitter om de uitlatingen bij een breder publiek bekend te maken en/of dat zijn uitlatingen gepubliceerd zouden worden. Daarnaast volgt het hof de rechtbank ook in de beoordeling omtrent de onrechtmatigheid met de toevoeging dat de voorzitter zich de verdenkingen c.q. beschuldigingen niet eigen had gemaakt. Zelfs al zou de voorzitter de suggestie hebben gewekt dat de verdenkingen zouden kloppen, dan nog is zijn waardeoordeel onvoldoende om de uitlatingen als onrechtmatig aan te merken. In de beoordeling had het hof verder meegewogen dat de voorzitter een hoge functie bekleedde, dat de uitlatingen betrekking hadden op een ernstig feit en dat de perspublicaties schadelijk waren. Die omstandigheden leiden er volgens het hof echter niet toe dat de voorzitter de uitlatingen niet had mogen doen.

Noot
Commissarissen dienen onafhankelijk te zijn en hun taken in het belang van de vennootschap uit te voeren. Zij behoren zich hierbij te onthouden van onrechtmatige uitlatingen die betrekking hebben op aangelegenheden van de vennootschap. Zo ook bij de toelichting op de beslissing om een kandidaatstelling tot algemeen directeur af te wijzen. De omstandigheden van het geval kunnen echter – zoals in bovenstaande zaak – tot de conclusie leiden dat juist geen sprake is van onrechtmatige uitlatingen. In onderhavig geval leidde het besloten karakter van de vergadering en het niet eigen maken van de uitlatingen er namelijk toe dat er geen sprake was van onrechtmatige uitlatingen. Het feit dat uitlatingen voor iemand negatief kunnen zijn (en al dan niet in de media terecht komen) wil nog niet zeggen dat dergelijke uitlatingen onrechtmatig zijn. Voor zover het om commissarissen en hun uitlatingen over aangelegenheden betreffende de vennootschap gaat, lijkt uit bovenstaande zaak te kunnen worden afgeleid dat het vooral van de setting waarin de uitlatingen zijn gedaan afhangt of sprake is van onrechtmatige uitlatingen.

Thomas Houben werkt sinds begin 2019 bij Thuis Partners advocaten als juridisch medewerker en is vooral werkzaam in de ondernemingsrecht- en insolventiepraktijk.
Medio 2017 is Thomas zowel ondernemingsrechtelijk als fiscaalrechtelijk afgestudeerd.

Thomas Houben
Juridisch Medewerker bij Thuis Partners

linkedin email telefoon 043-352 13 97

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Share This